18
Gebruiksvoorschriften
NL
5. Bevestig de laadstation (N) aan het terrein met de spijkers (P).
Bevestig de laadstation indien nodig met de expansieplugs
(Q).
spijkers (P)
expansieplugs (Q)
Laadstation (N)
6. Installeer de toevoereenheid (A).
7. Verbind de toevoerkabel (E) van de herlaadstation (N) aan de
toevoereenheid (A).
8. Verbind de stekker van de toevoereenheid (A) aan het
stopcontact.
9. Als het led van de zender knippert, is de verbinding correct
uitgevoerd. Als dit niet zo is, moet men het defect identiceren
(zie “Defecten opsporen”).
10. Monteer de bescherming (L).
stroomtoevoereenheid (A)
toevoerkabel (E)
perimetrische draad
laadstation (N)
zender (T)
H. min. 160 cm
(63.00 ")
bescherming (L)
BATTERIIJEN OPLADEN BIJ HET EERSTE GEBRUIK
1. Plaats de robot binnenin het herlaadstation.
2. Druk op de toets “ON / OFF” en wacht enkele seconden tot de
robot helemaal is ingeschakeld.
3. De led van de batterij licht enkele seconden vast oranje op
wanneer het laadstation wordt herkend.
4. Controleer dat de led ‘AUTO’ uit is, druk eventueel op de toets
“AUTO” om de led uit te schakelen.
5. Nadat het laden is uitgevoerd, kan de robot gebruikt worden
of geprogrammeerd worden voor de inbedrijfstelling (zie
“Programmeringsmodaliteit”)..
AUTO
START / PAUSE
HOME
ALERT
AUTO
ON / OFF
S TOP
TOETS “ON”
TOETS “PLAY/PAUSE”
Belangrijk
Bij de eerste lading moeten de batterijen minstens 4 uur verbonden blijven.