50 NL/BE
Werkstuk spannen (afb. 13+14)
Span werkstukken in principe met behulp van een machine-
bankschroef of met een geschikt spanmiddel goed vast.
Werkstukken nooit met de hand vasthouden!
Tijdens het boren moet het werkstuk op de boortafel (3) kunnen
worden bewogen, zodat de zelfcentrering kan plaatsvinden.
Werkstuk absoluut beveiligen tegen verdraaien. Dit geschiedt
het beste door het werkstuk te plaatsen, resp. de machinebank-
schroef tegen een vaste aanslag te schuiven.
Let op!
Plaatdelen moeten worden ingespannen zodat deze niet om-
hoog kunnen worden gescheurd. Stel de boortafel afhankelijk
van het werkstuk op de juiste hoogte en hoek in. Tussen de
bovenkant van het werkstuk en de boorpunt moet voldoende
afstand over blijven.
Positioneren van het werkstuk, afb. 14
Leg altijd een ondergrond (bijv. van hout) tussen de tafel en het
werkstuk. Hierdoor kan worden voorkomen dat bij het doorbo-
ren de achterzijde van het werkstuk gaan versplinteren of weg-
breekt. Om te voorkomen dat de ondergrond ongecontroleerd
meedraait, moet deze tegen de linkerzijde van de kolom, zoals
afgebeeld, worden gesteund.
Waarschuwing:
Om te voorkomen dat het werkstuk of de ondergrond tijdens
het werk uit uw hand wordt getrokken, dient u het altijd tegen
de linkerzijde van de kolom te plaatsen. Als het werkstuk of de
ondergrond niet lang genoeg is, klemt u het vast aan de tafel,
anders kunnen ernstige verwondingen ontstaan.
Aanwijzing: Voor kleine werkstukken die niet op de tafel
kunnen worden geklemd, gebruikt u een machinebankschroef.
De bankschroef moet op de tafel worden geklemd of vastgezet
om letsel door draaiende werkstukken of door de bankschroef
en om beschadiging van het gereedschap te voorkomen.
Montage van de machinebankschroef op de boor-
tafel
Bevestig de machinebankschroef met de meegeleverde schroe-
ven, ringen en moeren, zoals weergegeven in afb. 13.
Gebruik van de laser (Afb. 15+16)
Accu vervangen:
Laser uitschakelen. Deksel van het accucompartiment (13.2)
verwijderen. Accu’s verwijderen en door nieuwe vervangen.
Inschakelen:
Zet de aan/uit-schakelaar (13.1) in positie “I” om de laser in
te schakelen.
Op het te bewerken werkstuk worden twee laserlijnen gepro-
jecteerd, waarbij het snijpunt het centrum van de boorpunt
aangeeft.
Uitschakelen:
Zet de aan/uit-schakelaar laser (13.1) in positie “0”.
Werksnelheden
Let tijdens het boren op het juiste toerental. Dit is afhankelijk
van de boordiameter en het materiaal.
De onderstaande lijst helpt u bij het kiezen van de toerentallen
voor de verschillende materialen.
De aangegeven toerentallen zijn slechts een richtwaarde.
ø Boor Gietij-
zer
Staal IJzer Alumi-
nium
Brons
3 2550 1600 2230 9500 8000
4 1900 1200 1680 7200 6000
5 1530 955 1340 5700 4800
6 1270 800 1100 4800 4000
7 1090 680 960 4100 3400
8 960 600 840 3600 3000
9 850 530 740 3200 2650
10 765 480 670 2860 2400
11 700 435 610 2600 2170
12 640 400 560 2400 2000
13 590 370 515 2200 1840
14 545 340 480 2000 1700
16 480 300 420 1800 1500
Verzinken en kernboren
Met deze tafelboormachine kunt u ook verzinken of kernboren.
Let hierbij op dat het laten zakken met de laagste snelheid moet
gebeuren, terwijl voor het kernboren een hoge snelheid is vereist.
Houtbewerking
Houd er rekening mee dat bij het werken met hout een geschik-
te stofafzuiging moet worden gebruikt, omdat houtstof gevaar-
lijk kan zijn voor de gezondheid. Draag bij werkzaamheden
die stof produceren altijd een geschikt stofmasker.
11. Transport
De machine mag alleen worden gehesen en getransporteerd door
middel van de riemenkast en het onderstel. Nooit optillen aan de
veiligheidsvoorzieningen of de stelhendels voor transport.
Voor het transport moet de machine worden losgekoppeld van
het stroomnet.
12. Reiniging en onderhoud
Trek altijd de stekker uit het stopcontact voordat u
instel-, onderhouds- of reparatiewerkzaamheden
uitvoert.
m Werkzaamheden die niet in deze gebruikshand-
leiding worden beschreven, door een gespecia-
liseerde werkplaats laten uitvoeren. Gebruik uit-
sluitend originele onderdelen. Laat het apparaat
altijd afkoelen voordat onderhouds- of reinigings-
werkzaamheden worden uitgevoerd.
Er bestaat gevaar voor brandwonden!
Controleer het apparaat voor elk gebruik op zichtbare defecten,
zoals losse, versleten of beschadigde onderdelen, of loszittende
bouten of andere onderdelen. Vervang beschadigde onderdelen.
• Gebruik geen reinigings- of oplosmiddelen. Chemische stof-
fen kunnen de kunststof onderdelen van het apparaat aan-
tasten. Reinig het apparaat nooit onder stromend water.